Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les

Tekst 203 De Ontmoetingsplaats

Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les
12-10-2022

Ondersteun deze klassen met een gift: https://eencursusinwonderen.org/doneer

VII. De ontmoetingsplaats

1. Hoe bitter verdedigt eenieder die aan deze wereld is gekluisterd de speciaalheid waarvan hij wenst dat ze de waarheid is! Zijn wens is wet voor hem, en hij gehoorzaamt. Niets wat zijn speciaalheid eist houdt hij achter. Niets wat ze nodig heeft ontzegt hij aan wat hij liefheeft. En wanneer ze hem roept, hoort hij geen andere Stem. Geen inspanning te groot, geen uitgave te veel, en geen prijs te hoog om zijn speciaalheid te behoeden voor de minste blijk van minachting, de meest subtiele aanval, een gefluisterde twijfel, een zweem van dreiging of wat dan ook, uitgezonderd de diepste eerbied. Dit is jouw zoon, door jou geliefd zoals jij bij je Vader geliefd bent. Ze staat echter op de plaats van jouw scheppingen, die werkelijk je zoon zijn, zodat jij het Vaderschap van God kunt delen, en het Hem niet ontstelen hoeft. Wat is deze zoon die jij gemaakt hebt om jou tot kracht te zijn? Wat is dit kind van de aarde dat zo met liefde wordt overstelpt? Wat is deze karikatuur van Gods schepping, die de plaats inneemt van de jouwe? En waar zijn zij dan, nu Gods gastheer een andere zoon gevonden heeft die hij boven hen verkiest?
2. De Godsherinnering straalt niet alléén. Wat zich in jouw broeder bevindt, bevat nog steeds heel de schepping, al wat geschapen is en wat schept, wat geboren en nog ongeboren is, wat nog in het verschiet ligt en wat klaarblijkelijk voorbij is gegaan. Wat zich in hem bevindt is onveranderlijk, en jouw onveranderlijkheid wordt herkend door dit te erkennen. De heiligheid in jou behoort hem toe. En door die in hem te zien keert ze naar jou terug. Alle huldeblijken die jij speciaalheid hebt geschonken, komen hem toe, en keren zo naar jou terug. Alle liefde en zorg, de krachtige bescherming, de gedachte overdag en ‘s nachts, de diepe bekommernis, en de sterke overtuiging dat jij dit bent, horen hem toe. Er is niets wat jij speciaalheid hebt gegeven, dat hem niet toekomt. En er is niets wat hem toekomt, dat niet ook toekomt aan jou.
3. Hoe kun jij jouw waarde kennen, zolang speciaalheid in plaats daarvan aanspraak op jou maakt? Hoe kun je nalaten die te kennen in jouw broeders heiligheid? Probeer niet je speciaalheid tot waarheid te maken, want als ze dat was zou jij zonder meer verloren zijn. Wees eerder dankbaar dat het jou gegeven is zijn heiligheid te zien omdat ze de waarheid is. En wat waar is in hem, moet even waar zijn in jou.
4. Stel jezelf deze vraag: kun jij de denkgeest beschermen? Het lichaam wel, enigszins; niet tegen de tijd, wel voor een tijd. En veel wat jij meent te behouden en te behoeden, kwets jij. Waarvoor zou je het willen behouden? Want in die keuze ligt zowel zijn wel als zijn wee. Behoud het voor de sier, als lokaas om een andere vis te vangen, om je speciaalheid stijlvoller te huisvesten of om een omlijsting van lieflijkheid te weven rond je haat, en je veroordeelt het tot verval en dood. En als je die bedoeling in het lichaam van je broeder ziet, is dat jouw veroordeling van het jouwe. Weef liever een omlijsting van heiligheid rond hem, opdat de waarheid op hem mag schijnen, en jou veilig mag stellen voor verval.
5. Wat de Vader geschapen heeft bewaart Hij veilig. Je kunt het niet beroeren met de valse ideeën die jij hebt gemaakt, omdat het niet door jou werd geschapen. Laat je niet door je dwaze hersenschimmen verschrikken. Wat onsterfelijk is kan niet worden aangevallen; wat slechts tijdelijk is heeft geen gevolg. Alleen het doel dat jij erin ziet heeft betekenis, en als dat waar is, blijft zijn veiligheid gegarandeerd. Zo niet, dan heeft het geen doel, en is het een middel tot niets. Al wat gezien wordt als middel tot de waarheid deelt in haar heiligheid en rust in het licht, even veilig als zijzelf. Dat licht zal ook niet doven wanneer het verdwenen is. Zijn heilige doel verleende het onsterfelijkheid, waardoor weer een licht in de Hemel wordt geplaatst, waar je scheppingen een gave van jou herkennen, ten teken dat je hen niet vergeten bent.
6. De test voor alles hier op aarde luidt eenvoudig als volgt: ‘Waartoe dient het?’ Het antwoord maakt het tot wat het voor jou is. Het heeft van zichzelf geen betekenis, maar naargelang het doel dat je dient kun jij er werkelijkheid aan verlenen. Hier ben jij, samen ermee, slechts een middel. God is zowel Middel als Doel. In de Hemel zijn middel en doel één, en één met Hem. Dit is de staat van ware schepping, die niet in tijd, maar in de eeuwigheid wordt gevonden. Dit valt aan niemand hier te beschrijven. Ook is er geen enkele manier om te leren wat deze toestand inhoudt. Pas wanneer je aan het leren voorbijgaat naar het Gegevene, pas wanneer je voor jouw scheppingen opnieuw een heilige woning maakt, pas dan wordt het begrepen.
7. Een medeschepper met de Vader moet een Zoon hebben. Maar die Zoon moet geschapen zijn naar Zijn gelijkenis. Een volmaakt wezen, alomvattend en door alles omvat, waaraan niets toe te voegen en waarvan niets af te nemen valt; niet ontstaan uit omvang, plaats of tijd, en evenmin gehouden aan enig soort beperkingen of onzekerheden. Hier verenigen middel en einddoel zich als één, en kent dit ene ook totaal geen einde. Dit alles is waar, en toch heeft het geen betekenis voor iemand die nog één enkele niet-geleerde les, één enkele gedachte met een doel dat nog onzeker is, of één enkele wens met een verdeeld doelwit in zijn geheugen bewaart.
8. Deze cursus doet geen poging iets te onderwijzen wat niet makkelijk kan worden geleerd. Zijn niveau gaat het jouwe niet te boven, tenzij om aan te geven dat wat van jou is naar je toe zal komen wanneer jij er gereed voor bent. Hier zijn middel en doel gescheiden omdat ze zo werden gemaakt, en zo worden waargenomen. En daarom behandelen we ze alsof dat ook zo was. Het is van wezenlijk belang in gedachten te houden dat alle waarneming nog steeds op z’n kop staat, tot haar doel is begrepen. Waarneming lijkt geen middel te zijn. En juist dit zorgt ervoor dat moeilijk volledig te vatten is in welke mate ze noodgedwongen afhangt van dat waarvoor jij haar aanziet. Waarneming lijkt jou te onderwijzen wat jij ziet. Toch getuigt ze slechts van wat jij onderwezen hebt. Ze is de uitwendige weergave van een wens; een beeld waarvan jij wilde dat het waar was.
9. Kijk naar jezelf, en je ziet een lichaam. Bekijk dit lichaam in een ander licht, en het ziet er anders uit. En zonder licht lijkt het verdwenen. Toch ben je er gerust op dat het er is, omdat je het nog altijd met je handen kunt voelen en het kunt horen bewegen. Ziehier een beeld waarvan jij wilt dat jij het bent. Het is het middel waarmee jouw wens werkelijkheid wordt. Het verschaft je de ogen waarmee je ernaar kijkt, de handen die het voelen, en de oren waarmee je luistert naar de geluiden die het maakt. Het bewijst jou zijn eigen realiteit.
10. Zo wordt het lichaam gemaakt tot een theorie over jezelf, zonder dat voorzieningen worden getroffen voor bewijsmateriaal van buiten, en zonder ontsnappingsmogelijkheid binnen zijn blikveld. Gezien door zijn eigen ogen ligt zijn koers vast. Het groeit en verderft, bloeit en sterft. En jij kunt jezelf niet los daarvan voorstellen. Je brandmerkt het als zondig en haat zijn daden, want naar jouw oordeel is het slecht. Maar je speciaalheid fluistert: ‘Hier is mijn eigen geliefde zoon, in wie ik welbehagen heb.’ Zo wordt de ‘zoon’ het middel om zijn ‘vaders’ doel te dienen. Niet identiek, zelfs niet soortgelijk, maar nog steeds een middel om de ‘vader’ te geven wat hij wil. Dat is de parodie op Gods schepping. Want zoals de schepping van Zijn Zoon Hem vreugde schonk, van Zijn Liefde getuigde en Zijn doel deelde, zo getuigt het lichaam van het idee waardoor het is gemaakt, en pleit het voor de realiteit en waarheid daarvan.
11. En zodoende zijn er twee zonen gemaakt, en beide schijnen deze aarde te bewandelen, zonder ontmoetingsplaats en zonder elkaar te treffen. De ene zie jij buiten jezelf: je eigen geliefde zoon. De andere, de Zoon van zijn Vader, rust vanbinnen, binnen jouw broeder zoals hij is in jou. Hun verschil zit niet in hoe ze eruitzien, in waar ze heengaan, en zelfs niet in wat ze doen. Ze hebben een ander doel. Juist dit verbindt hen met hun gelijken, en scheidt elk van hen van alle aspecten met een ander doel. De Zoon van God bewaart Zijn Vaders Wil. De zoon des mensen neemt een wezensvreemde wil waar en wenst dat die zou gelden. En zo is zijn waarneming dienstbaar aan zijn wens door er een schijn van waarheid aan te geven. Toch kan waarneming een ander doel dienen. Ze is alleen aan speciaalheid gebonden door jouw keuze. En het is jou gegeven een andere keuze te maken, en waarneming voor een ander doel te gebruiken. En wat je ziet zal dat doel goed dienen, en zijn eigen werkelijkheid bewijzen aan jou.