Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les

Tekst 157 De Kleine Tuin

Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les
09-08-2022

Ondersteun deze klassen met een gift: https://eencursusinwonderen.org/doneer

VIII. De kleine tuin

1. Alleen het lichaamsbewustzijn is in staat liefde beperkt te doen lijken. Want het lichaam is een beperking van liefde. Het geloof in beperkte liefde lag aan de oorsprong ervan, en het werd gemaakt om het onbeperkte te beperken. Denk niet dat dit louter zinnebeeldig is, want het werd gemaakt om jou te beperken. Kun jij die jezelf in een lichaam ziet jezelf kennen als een idee? Alles wat jij ziet vereenzelvig je met uiterlijkheden, met iets buiten zichzelf. Je kunt niet eens denken aan God zonder een lichaam, of in een of andere vorm die je denkt te herkennen.
2. Het lichaam kan niet kennen. En zolang je jouw bewustzijn tot zijn nietige zintuigen beperkt, zul je de grootheid die jou omringt niet zien. God kan niet in een lichaam komen, noch kun jij je daar met Hem verbinden. Het zal altijd lijken alsof een beperking van liefde Hem buitensluit, en jou van Hem gescheiden houdt. Het lichaam is een nietig hekje rond een klein deel van een glorierijk en compleet idee. Het trekt een cirkel, oneindig klein, rond een minuscuul segment van de Hemel dat zich van het geheel heeft afgesplitst, en het verkondigt dat jouw koninkrijk daarbinnen ligt, waar God geen toegang vindt.
3. Binnen dit koninkrijk heerst het ego, en wel onbarmhartig. En om dit spikkeltje stof te verdedigen gelast het jou tegen het universum de strijd aan te binden. Dit fragment van je denkgeest is er zo’n nietig deeltje van dat jij, kon je oog hebben voor het geheel, ogenblikkelijk in zou zien dat het net zoiets is als het kleinste zonnestraaltje in vergelijking tot de zon, of als het geringste rimpelingetje aan de oppervlakte van de oceaan. In zijn verbazingwekkende arrogantie heeft dit nietige zonnestraaltje besloten de zon te zijn, en roept dit nauwelijks waarneembare rimpelingetje zichzelf uit tot oceaan. Denk je eens in hoe alleen en angstig deze kleine gedachte is, deze oneindig kleine illusie, die zichzelf afgezonderd houdt tegenover het universum. De zon wordt de ‘vijand’ van het zonnestraaltje en wil het verslinden, en de oceaan jaagt het rimpelingetje angst aan en wil het verzwelgen.
4. Maar noch de zon noch de oceaan is zich zelfs maar bewust van al die vreemde en zinledige activiteit. Ze gaan gewoon voort, zich er niet van bewust dat ze door een nietig segmentje van henzelf worden gevreesd en gehaat. Zelfs dat segment is voor hen niet verloren, want los van hen zou het niet kunnen overleven. En wat het meent te zijn doet op geen enkele manier iets af aan zijn totale afhankelijkheid van hen voor zijn bestaan. Zijn hele bestaan bevindt zich nog steeds in hen. Zonder zon zou de zonnestraal zijn verdwenen, en zonder oceaan is de rimpeling ondenkbaar.
5. Dat is de vreemde positie waarin degenen in een wereld, bevolkt door lichamen, zich schijnen te bevinden. Elk lichaam lijkt een afzonderlijke denkgeest, een onverbonden gedachte te herbergen, die op zichzelf leeft en op geen enkele manier verbonden is met de Gedachte die hem heeft geschapen. Elk nietig fragment lijkt op zichzelf te staan, heeft weliswaar een ander nodig voor bepaalde zaken, maar is geenszins voor alles totaal van zijn ene Schepper afhankelijk; of heeft het geheel nodig om enige betekenis te krijgen, want op zichzelf betekent het niets. En evenmin heeft het afzonderlijk en op zichzelf enig leven.
6. Evenals de zon en de oceaan gaat jouw Zelf voort, zonder acht te slaan op dit nietig deeltje dat zichzelf als jou beschouwt. Het ontbreekt niet; het zou niet kunnen bestaan als het afgescheiden was, noch zou het geheel zonder dat een geheel zijn. Het is geen afzonderlijk koninkrijk, geregeerd door een idee van afgescheidenheid van de rest. Ook wordt het niet door een hekwerk omsloten dat het belet zich met de rest te verbinden, en dat het van zijn Schepper gescheiden houdt. Dit kleine aspectje verschilt niet van het geheel, want het vormt er een continuüm mee en is er één mee. Het leidt geen afzonderlijk leven, want zijn leven is de eenheid waarin zijn wezen geschapen werd.
7. Aanvaard dit kleine afgeschutte aspect niet als jezelf. De zon en de oceaan verzinken in het niet naast wat jij bent. De zonnestraal sprankelt alleen in het zonlicht, en de rimpeling danst omdat ze rust op de oceaan. Maar in zon noch oceaan ligt de macht die in jou rust. Wil jij in je nietige koninkrijkje blijven, als een armzalige koning, een verbitterd heerser over alles waar zijn oog op rust, die naar niets kijkt maar toch wil sterven om het te verdedigen? Dit kleine zelf is niet jouw koninkrijk. Hoog erboven uitgespannen en het met liefde omgevend staat het glorierijke geheel dat aan ieder deel al zijn geluk en diepe voldoening schenkt. Het kleine aspect dat jij meent te hebben afgezonderd, vormt geen uitzondering.
8. Liefde kent geen lichamen en reikt naar alles wat werd geschapen als haar evenbeeld. Haar totaal gebrek aan beperking is haar betekenis. In haar geven is ze volkomen onpartijdig, en ze omvat slechts om te behoeden en volledig te behouden wat ze geven wil. Je hebt zo weinig in je nietige koninkrijkje! Zou dat dan niet de plaats zijn waar jij liefde wilt binnen nodigen? Kijk naar de woestijn die jouw koninkrijkje vormt: droog en onvruchtbaar, verschroeid en vreugdeloos. En word je bewust van het leven en de vreugde die de liefde erheen wil brengen van waar zij komt, en waar ze met jou naar terug wil keren.
9. De Gedachte van God omgeeft jouw kleine koninkrijk, en wacht aan de door jou opgeworpen barrière om binnen te komen en de dorre grond te beschijnen. Zie hoe het leven overal ontspringt! De woestijn wordt een tuin: groen, weelderig en vredig, die rust biedt aan hen die hun weg zijn kwijtgeraakt en ronddolen in het stof. Schenk hun een toevluchtsoord, door de liefde voor hen toebereid waar eens een woestijn was. En ieder die je verwelkomt zal uit de Hemel liefde voor jou meebrengen. Ze betreden één voor één dit heilig oord, maar zullen niet weggaan zoals ze gekomen zijn, – alleen. De liefde die ze met zich meebrachten zal bij hen blijven, zoals die ook bij jou blijven zal. En onder haar weldadigheid zal je kleine tuin uitgroeien, en zich uitstrekken naar eenieder die naar levend water dorst, maar die te moe werd om alleen verder te gaan.
10. Ga heen en vind hen, want zij brengen jouw Zelf met zich mee. En leid hen zachtjes naar je vredige tuin, en ontvang daar hun zegen. Zo zal die groeien en zich uitbreiden over de woestijn, en geen enkel eenzaam koninkrijkje voor de liefde afgesloten laten, noch jou achterlaten daarin. En je zult jezelf herkennen, en je kleine tuin zachtjes in het Koninkrijk der Hemelen zien herschapen worden, terwijl alle Liefde van zijn Schepper het doorstraalt.
11. Het heilig ogenblik is jouw uitnodiging aan de liefde om in jouw kille, vreugdeloze rijk binnen te komen en het te herscheppen in een hof van vrede en verwelkoming. Het antwoord van de liefde is onvermijdelijk. Ze zal komen omdat jij zonder het lichaam bent gekomen, en geen hindernissen hebt opgeworpen die haar blije komst in de weg zouden staan. In het heilig ogenblik vraag je de liefde slechts wat ze eenieder schenkt, niet meer maar ook niet minder. Omdat jij alles vraagt, zul je alles ontvangen. En jouw stralende Zelf zal het nietige aspect dat jij voor de Hemel probeerde te verbergen rechtstreeks tot de Hemel verheffen. Geen enkel deel van de liefde doet tevergeefs een beroep op het geheel. Geen enkele Zoon van God blijft buiten Zijn Vaderschap.
12. Wees hiervan overtuigd: op jouw zwakke verzoek heeft de liefde haar intrede gedaan in je speciale relatie, en wel volledig. Jij ziet niet dat de liefde gekomen is, omdat jij alle hindernissen die jij je broeder aanrekent, nog niet losgelaten hebt. En jij en hij zullen niet in staat zijn de liefde afzonderlijk welkom te heten. Jij kunt net zomin God alléén kennen als Hij jou zonder je broeder kent. Maar tezamen zijn jullie net zomin in staat je onbewust van de liefde te zijn als de liefde in staat zou zijn jullie niet te kennen, of zou verzuimen zichzelf in jullie te herkennen.
13. Jij hebt het eind van een oeroude reis bereikt, zonder vooralsnog te beseffen dat ze voorbij is. Je bent nog uitgeput en moe, en het woestijnstof lijkt nog steeds als een wolk voor je ogen te hangen en je het zicht te benemen. Maar Hij die jij verwelkomd hebt, is tot je gekomen, en wil jou welkom heten. Hij heeft lang gewacht om je dit te kunnen geven. Neem het nu van Hem aan, want Hij wil dat jij Hem kent. Slechts een klein muurtje van stof staat nog tussen jou en je broeder in. Blaas er luchtig tegenaan met een vrolijke lach, en het zal uiteenvallen. En wandel de tuin in die de liefde voor jullie beiden heeft bereid.