Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les

Tekst 169 Zonde Als Aanpassing

Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les
25-08-2022

Ondersteun deze klassen met een gift: https://eencursusinwonderen.org/doneer

III. Zonde als aanpassing

1. Het geloof in zonde is een aanpassing. En een aanpassing is een verandering, een omslag in de waarneming, of een overtuiging dat wat vroeger zo was, anders is gemaakt. Iedere aanpassing is dan ook een vervorming en doet een beroep op verdedigingen om haar overeind te houden tegenover de werkelijkheid. Kennis eist geen aanpassingen, en gaat in feite verloren als er enige omslag of verandering wordt teweeggebracht. Want dat reduceert haar terstond tot niets dan waarneming, een manier van kijken waarbij zekerheid verloren is gegaan en twijfel is binnengeslopen. Voor deze verslechterde toestand zijn wel degelijk aanpassingen nodig, omdat ze niet waar is. Wie moet om te kunnen begrijpen zich aanpassen aan de waarheid, welke slechts een beroep doet op wat hij is?
2. Elk soort aanpassing komt van het ego. Want het is de starre overtuiging van het ego dat alle relaties op aanpassingen berusten, om ervan te maken wat het wil. Rechtstreekse relaties, waarin geen belemmeringen aanwezig zijn, worden altijd als gevaarlijk gezien. Het ego is de door zichzelf aangestelde bemiddelaar van alle relaties, die elke aanpassing invoert die het maar noodzakelijk acht, en deze inzet tussen degenen die elkaar willen ontmoeten, teneinde hen gescheiden te houden en hun vereniging te verhinderen. Het is die weloverwogen tegenwerking die het jou moeilijk maakt je heilige relatie als zodanig te herkennen.
3. De heiligen werken de waarheid niet tegen. Ze zijn er niet bang voor, want juist in de waarheid herkennen zij hun heiligheid, en ze verheugen zich over wat ze zien. Ze kijken er rechtstreeks naar, zonder een poging zichzelf aan de waarheid of de waarheid aan hen aan te passen. En zo zien ze dat ze zich in hen bevindt, omdat ze niet zelf eerst beslisten waar ze haar graag wilden hebben. Hun kijken stelt slechts een vraag, en wat ze zien geeft hun antwoord. Jij maakt de wereld en vervolgens pas jij je daaraan aan, en omgekeerd. En er is geen enkel verschil tussen jou en haar in je waarneming, die beide heeft gemaakt.
4. Er blijft wel een eenvoudige vraag over, die nog een antwoord behoeft. Bevalt jou wat jij hebt gemaakt? – een wereld van moord en aanval, waardoorheen jij je schuchter een weg baant door constante gevaren, alleen en angstig, hopend dat de dood in het beste geval nog een poosje wachten zal alvorens hij jou overvalt en jij verdwijnt. Jij hebt dit verzonnen. Het is een beeld van wat jij denkt dat je bent, van hoe jij jezelf ziet. Een moordenaar is angstig, en zij die doden zijn beducht voor de dood. Dit alles zijn slechts de angstige gedachten van diegenen die zichzelf willen aanpassen aan een wereld die door hun aanpassingen angstaanjagend is gemaakt. En vanuit wat droef is vanbinnen, kijken ze bedroefd naar buiten, en zien de droefheid aldaar.
5. Heb jij je niet afgevraagd hoe de wereld in werkelijkheid is; hoe ze er vanuit gelukkige ogen uit zou zien? De wereld die jij ziet is slechts een oordeel over jezelf. Ze is er helemaal niet. Maar oordeel velt er een vonnis over, rechtvaardigt haar, en verleent haar werkelijkheid. Dat is de wereld die jij ziet: een oordeel over jezelf, door jou geveld. Deze ziekelijke afschildering van jezelf wordt zorgvuldig door het ego instandgehouden; het is zijn geliefde beeld, en dat heeft het buiten jou in de wereld geplaatst. En aan deze wereld moet jij je aanpassen zolang jij gelooft dat die schildering zich buiten jou bevindt, en jij aan haar genade bent overgeleverd. Deze wereld is genadeloos, en als ze zich werkelijk buiten jou bevond, had je alle reden angstig te zijn. Maar jij was het die haar genadeloos hebt gemaakt, en als het nu lijkt alsof genadeloosheid naar je terugkijkt, kan dit worden gecorrigeerd.
6. Wie kan in een heilige relatie lang onheilig blijven? De wereld die de heiligen zien is één met hen, precies zoals de wereld waarnaar het ego kijkt op hem lijkt. De wereld die de heiligen zien is prachtig, omdat zij hun onschuld erin zien. Ze vertelden haar niet wat ze was, ze maakten geen aanpassingen om haar naar hun orders te voegen. Ze bevroegen haar vriendelijk en fluisterden: ‘Wat ben jij?’ En Hij die over alle waarneming waakt, antwoordde. Neem niet het oordeel van de wereld als antwoord op de vraag: ‘Wat ben ik?’ De wereld gelooft in zonde, maar het geloof dat haar gemaakt heeft zoals jij haar ziet, ligt niet buiten jou.
7. Probeer niet de Zoon van God ertoe te bewegen zich aan zijn krankzinnigheid aan te passen. Er is een vreemdeling in hem, die achteloos de woning van de waarheid heeft betrokken en daaruit weg zal trekken. Hij kwam zonder doel, maar hij zal niet blijven in het zicht van het stralende licht dat de Heilige Geest heeft aangeboden, en dat jij hebt aanvaard. Want daar wordt de vreemdeling zijn thuis ontnomen en ben jij welkom. Vraag niet aan deze vreemde voorbijganger: ‘Wat ben ik?’ Hij is de enige in heel het universum die dit niet weet. Maar juist aan hem vraag je het, en juist aan zijn antwoord wil jij je aanpassen. Deze ene woeste gedachte, grimmig in haar arrogantie, en toch zo nietig en zo betekenisloos dat ze ongemerkt door het universum van de waarheid heenglipt, wordt jouw gids. Tot haar wend jij je om de betekenis van het universum te vragen. En aan het enige blinde ding in heel het ziende universum van de waarheid vraag jij: ‘Hoe zal ik de Zoon van God bezien?’
8. Vraagt men om een oordeel aan iets wat het vermogen tot oordelen totaal ontbeert? En als je dit deed, zou je dan het antwoord geloven en je ernaar voegen alsof het de waarheid was? De wereld waarnaar je kijkt is het antwoord dat het jou gaf, en jij hebt het de macht gegeven de wereld aan te passen om dat antwoord tot waarheid te maken. Jij hebt dit opgeblazen hoopje waanzin naar de betekenis van je onheilige relatie gevraagd, en die overeenkomstig zijn krankzinnig antwoord aangepast. Hoe gelukkig ben je erdoor geworden? Ben jij je broeder met vreugde tegemoet getreden om Gods Zoon te zegenen, en hem dank te zeggen voor al het geluk dat hij jou heeft aangereikt? Heb jij je broeder herkend als de eeuwige gave van God aan jou? Heb jij de heiligheid gezien die zowel in jou als in jouw broeder schijnt, om de ander daarmee te zegenen? Dat is het doel van je heilige relatie. Vraag het middel om die te bereiken niet aan het enige ding dat wil dat ze onheilig blijft. Geef het niet de macht om middel en doel aan te passen.
9. Gevangenen die jarenlang in zware ketenen lagen, uitgehongerd en uitgemergeld, zwak en uitgeput, en wier ogen zo lang in het donker neergeslagen waren geweest dat zij zich het licht niet meer herinneren, springen niet op van vreugde op het moment dat ze worden bevrijd. Het kost hun een tijdje om te begrijpen wat vrijheid is. Je hebt maar zwakjes in het stof rondgetast en je broeders hand gevonden, onzeker of je die zou loslaten of het leven vast zou grijpen dat zo lang vergeten was. Verstevig je greep en sla je ogen op naar je sterke metgezel, in wie de betekenis van jouw vrijheid schuilt. Hij leek naast jou gekruisigd. En toch is zijn heiligheid onaangetast en volmaakt gebleven, en met hem aan je zijde zul je heden met hem het Paradijs betreden en de vrede van God kennen.
10. Dit is mijn wil voor jou en je broeder, en voor elk van jullie voor elkaar en voor zichzelf. Hier is alleen heiligheid, en verbondenheid zonder beperking. Want wat is de Hemel anders dan vereniging, rechtstreeks en volmaakt, en zonder de sluier van de angst erover? Hier zijn we één, en bezien we met volmaakte zachtmoedigheid elkaar en onszelf. Hier worden alle gedachten van enige afscheiding tussen ons onmogelijk. Jij die in de afscheiding een gevangene was, bent nu in het Paradijs bevrijd. En hier wil ik me met jou verenigen, mijn vriend, mijn broeder en mijn Zelf.
11. Jouw geschenk aan je broeder heeft mij de zekerheid gegeven dat onze vereniging spoedig zal zijn. Deel dan met mij in dit geloof, en weet dat het gerechtvaardigd is. Er is in volmaakte liefde geen angst omdat ze geen zonde kent, en anderen beslist zo beziet als zichzelf. Als ze met barmhartigheid naar binnen kijkt, waarvoor kan ze dan van buitenaf beducht zijn? De onschuldigen zien veiligheid, en de reinen van hart zien God in Zijn Zoon, en wenden zich tot de Zoon om hen naar de Vader te leiden. En waar zouden ze anders heengaan dan daar waar ze willen zijn? Jij en je broeder zullen elkaar nu even zeker naar de Vader leiden als God Zijn Zoon heilig geschapen heeft, en hem zo heeft bewaard. In jouw broeder schijnt het licht van Gods eeuwige belofte van jouw onsterfelijkheid. Zie hem als zondeloos, en er kan in jou geen angst zijn.