Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les

Tekst 209 De Staat Van Zondeloosheid

Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les
20-10-2022

Ondersteun deze klassen met een gift: https://eencursusinwonderen.org/doneer

V. De staat van zondeloosheid

1. De staat van zondeloosheid bestaat slechts hierin: heel het verlangen om aan te vallen is verdwenen, en dus is er geen reden om de Zoon van God anders te zien dan hij is. De behoefte aan schuld is verdwenen, omdat deze geen enkel doel dient, en zonder het doel van zonde geen betekenis heeft. Aanval en zonde zijn als één illusie met elkaar verbonden, waarbij elk de oorzaak, het doelwit en de rechtvaardigingsgrond van de ander vormt. Elk op zich is zonder betekenis, maar lijkt zijn betekenis te ontlenen aan de ander. Elk is voor zijn schijn van zingeving op de ander aangewezen. En niemand zou de een kunnen geloven als niet de ander de waarheid was, want elk getuigt ervan dat de ander waar moet zijn.
2. Door aan te vallen wordt Christus jouw vijand, en God samen met Hem. Zou je met zulke ‘vijanden’ niet bang moeten zijn? En zou je niet jezelf moeten vrezen? Want je hebt jezelf pijn gedaan, en jouw Zelf tot ‘vijand’ gemaakt. En nu moet je geloven dat jij niet jij bent, maar iets wat jou wezensvreemd is, ‘iets anders’, ‘iets’ wat in plaats van geliefd, moet worden gevreesd. Wie zou willen aanvallen wat hij als volkomen onschuldig ziet? En wie kan er, omdat hij wenst aan te vallen, anders denken dan dat hij schuldig is aan het instandhouden van de wens, terwijl hij onschuld verlangt? Want wie kan de Zoon van God als onschuldig zien, én hem dood wensen? Christus staat vóór je, telkens wanneer jij naar jouw broeder kijkt. Hij is niet verdwenen omdat jouw ogen gesloten zijn. Maar wat valt er te zien als je naar je Verlosser zoekt, wanneer je Hem met niets-ziende ogen beziet?
3. Het is niet Christus die jij ziet door zo te kijken. Het is de ‘vijand’, verward met de Christus, waarnaar je kijkt. En die jij haat, omdat je in hem geen zonde kunt zien. Evenmin hoor je zijn klaaglijk roepen, onveranderd qua inhoud ongeacht de vorm waarin die roep weerklinkt, om je met hem te verenigen en je met hem in onschuld en in vrede te verbinden. En toch is dat, onder de zinloze kreten van het ego, de oproep die God hem gegeven heeft, opdat jij in hem Zijn Oproep tot jou zou mogen horen, en daarop zou antwoorden door God het Zijne terug te geven.
4. De Zoon van God vraagt jou slechts dit: dat jij hem teruggeeft wat hem toekomt, opdat jij er samen met hem in mag delen. Alléén heeft geen van beiden het. Zo blijft het noodzakelijkerwijs voor beiden nutteloos. Tezamen zal het ieder evenveel kracht geven om de ander te verlossen, en samen met hem ook zichzelf. Door jou vergeven, schenkt jouw verlosser jou verlossing. Door jou veroordeeld, schenkt hij jou de dood. In iedereen zie je slechts de weerspiegeling van wat jij verkiest dat hij voor jou betekent. Als je ten nadele van zijn eigenlijke functie beslist, de enige die hij in waarheid bezit, beroof je hem van al de vreugde die hij zou hebben gevonden als hij de rol vervuld had die God hem gegeven heeft. Maar denk niet dat de Hemel alleen voor hem verloren is. Ook kan die niet herwonnen worden tenzij hem de weg door jou gewezen wordt, opdat jij die mag vinden, wandelend aan zijn zijde.
5. Het is geen offer dat hij wordt verlost, want door zijn vrijheid zul jij de jouwe verwerven. Hem zijn functie laten vervullen is slechts het middel om jou de jouwe te laten vervullen. En zo ben je onderweg naar de Hemel, of naar de hel, maar niet alleen. Hoe schitterend zal zijn zondeloosheid zijn, wanneer jij die ziet! En hoe geweldig zal jouw vreugde zijn, wanneer hij vrij is jou de gave van het zien te schenken, die God hem voor jou gegeven heeft! Hij heeft niets anders nodig dan dit: dat jij hem de vrijheid verleent de taak te volbrengen die God hem gegeven heeft. En onthoud daarbij het volgende: wat hij doet, doe jij samen met hem. En zoals jij hem ziet, zo definieer jij de functie die hij voor jou heeft, totdat je hem anders ziet en hem laat zijn wat God bepaald heeft dat hij voor jou zou zijn.
6. Tegenover de haat die Gods Zoon jegens zichzelf kan koesteren wordt God gezien als machteloos om wat Hij geschapen heeft te redden van de hellepijn. Maar in de liefde die hij zichzelf betoont wordt God vrijgelaten Zijn Wil te doen geschieden. In jouw broeder zie jij de weergave van jouw eigen geloof in wat de Wil van God voor jou moet zijn. In jouw vergeving zul je Zijn Liefde voor jou begrijpen; door jouw aanval zul je geloven dat Hij jou haat, en denken dat de Hemel de hel moet zijn. Kijk nogmaals naar jouw broeder, maar niet zonder het inzicht dat hij de weg is naar de Hemel of de hel, al naargelang hoe jij hem ziet. Vergeet dit echter niet: de rol die jij hem geeft, wordt jou gegeven, en jij zult de weg bewandelen die jij hem wees, omdat die jouw oordeel is over jouzelf.