Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les

Tekst 182 De Laatste Onbeantwoorde Vraag

Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les
13-09-2022

Ondersteun deze klassen met een gift: https://eencursusinwonderen.org/doneer

VII. De laatste onbeantwoorde vraag

1. Zie je niet dat al je ellende voortvloeit uit de vreemde overtuiging dat je machteloos bent? Hulpeloos zijn is de prijs van de zonde. Hulpeloosheid is de voorwaarde die de zonde stelt, het enige dat ze vereist om te worden geloofd. Alleen de hulpelozen kunnen erin geloven. Een enormiteit heeft niets aanlokkelijks, behalve voor de kleinen. En alleen zij die eerst geloven dat ze klein zijn, kunnen er de aantrekkelijkheid van zien. Verraad jegens de Zoon van God is de verdediging van hen die zich niet met hem vereenzelvigen. En je bent vóór hem of tegen hem: je hebt hem lief, of valt hem aan; je beschermt zijn eenheid, of je ziet hem vermorzeld en vermoord door jouw aanval.
2. Niemand gelooft dat de Zoon van God machteloos is. En zij die zichzelf als hulpeloos zien, moeten wel geloven dat zij de Zoon van God niet zijn. Wat kunnen ze anders zijn dan zijn vijand? En wat kunnen ze anders doen dan hem zijn macht benijden en door hun afgunst zichzelf daar bang voor maken? Dat zijn de duistere figuren, zwijgzaam en bang, eenzaam en met-communicatief, bevreesd dat de macht van Gods Zoon hen zal doodslaan, en die daarom hun hulpeloosheid tegen hem in het geweer brengen. Ze sluiten zich aan bij het leger der machtelozen, om hun oorlog van wraak, bitterheid en wrok tegen hem te voeren, en hem één met hen te maken. Omdat ze niet weten dat ze één zijn met hem, weten ze niet wie ze haten. Ze vormen waarlijk een armzalig leger, waarbij de kans even groot is dat elk zijn broeder aanvalt of zich tegen zichzelf keert, als dat hij zich herinnert dat ze meenden een gemeenschappelijke zaak te dienen.
3. Uitzinnig, luid en sterk lijken de duistere figuren te zijn. Maar hun ‘vijand’ kennen ze niet, ze weten alleen dat ze hem haten. In haat kwamen ze samen, maar ze hebben zich niet verbonden met elkaar. Want hadden ze dat wel gedaan, dan zou haat onmogelijk zijn. Het leger der machtelozen moet in de aanwezigheid van kracht wel uiteenvallen. Zij die sterk zijn, zijn nooit verraderlijk, want ze hebben geen behoefte om van macht te dromen en hun droom uit te leven. Hoe kan een leger opereren in dromen? Op elke willekeurige manier. Men zou kunnen zien hoe het iedereen met alles aanvalt. Dromen dragen geen rede in zich. Een bloem verandert in een giftige speer, een kind wordt een reus, en een muis brult als een leeuw. En even makkelijk verkeert liefde in haat. Dit is geen leger, maar een gekkenhuis. Wat een geplande aanval lijkt, is een heksenketel.
4. Het leger der machtelozen is inderdaad zwak. Het heeft geen wapens en geen vijand. Zeker, het kan de wereld onder de voet lopen en een vijand zoeken. Maar het kan nooit vinden wat er niet is. Zeker, het kan dromen dat het een vijand heeft gevonden, maar die zal nog tijdens de aanval van gedaante veranderen, zodat het spoorslags verder draaft om een andere te zoeken en nooit de overwinningsrust geniet. En terwijl het voortsnelt, keert het zich tegen zichzelf, in de mening dat het een glimp heeft opgevangen van de grote vijand die zijn moordzuchtige aanval steeds weet te ontwijken door een andere gedaante aan te nemen. Hoe verraderlijk lijkt deze vijand, die zo veranderlijk is dat hem herkennen zelfs onmogelijk is.
5. Maar haat moet een doelwit hebben. Er kan geen geloof in zonde zijn zonder een vijand. Wie, die in zonde gelooft, zou durven geloven dat hij geen vijand heeft? Zou hij kunnen toegeven dat niemand hem zijn macht ontnomen heeft? De rede zou hem beslist manen niet langer te zoeken naar wat niet te vinden is. Maar eerst moet hij bereid zijn een wereld waar te nemen waar er geen is. Het is niet noodzakelijk dat hij begrijpt hoe hij die kan zien. Dat hoeft hij ook niet te proberen. Want als hij zich concentreert op wat hij niet begrijpen kan, zal hij zijn hulpeloosheid slechts accentueren, en toestaan dat de zonde hem vertelt dat zijn vijand niemand anders is dan hijzelf. Maar laat hij zichzelf slechts de volgende vragen stellen, waarover hij dient te beslissen, opdat het voor hem gebeurt:
Verlang ik een wereld die ik regeer in plaats van een die mij regeert? Verlang ik een wereld waarin ik machtig ben in plaats van hulpeloos? Verlang ik een wereld waarin ik geen vijanden heb
en waarin ik niet kan zondigen? En wil ik zien wat ik heb ontkend omdat het de waarheid is?
6. Wellicht heb je de eerste drie vragen al beantwoord, maar de laatste nog niet. Want die lijkt nog steeds angst in te boezemen, en van de andere te verschillen. Maar de rede wil jou verzekeren dat ze allemaal dezelfde zijn. We hebben gezegd dat dit jaar de nadruk zou liggen op de gelijkheid van de dingen die gelijk zijn. Deze slotvraag, die inderdaad de laatste is waarover je een beslissing dient te nemen, lijkt nog steeds een bedreiging te bevatten die de rest voor jou verloren heeft. En dit denkbeeldige verschil getuigt van jouw overtuiging dat de waarheid wellicht de vijand is die jij alsnog zou kunnen vinden. Hier lijkt dan het laatste restje hoop te liggen om zonde te vinden en macht niet te aanvaarden.
7. Vergeet niet dat de keuze voor zonde of waarheid, voor hulpeloosheid of macht, de keuze is om aan te vallen of te genezen. Want genezing komt van macht, en aanval van hulpeloosheid. Wie jij aanvalt kun je niet willen genezen. En wie jij genezen wilt hebben, moet wel degene zijn die jij verkozen hebt van aanvallen te vrijwaren. En wat is deze beslissing anders dan de keuze hem ofwel door de ogen van het lichaam te zien, ofwel hem door visie aan jou geopenbaard te laten worden? Hoe deze beslissing tot haar gevolgen leidt is niet jouw probleem. Maar wat jij wilt zien moet wel jouw keuze zijn. Dit is een cursus in oorzaak, niet in gevolg.
8. Overweeg zorgvuldig je antwoord op de laatste vraag die je nog steeds onbeantwoord hebt gelaten. En laat jouw rede je vertellen dat ze moet worden beantwoord, en in de andere drie beantwoord is. En dan zal het jou duidelijk worden dat het enige wat jij hoeft te doen, wanneer je naar de gevolgen kijkt van welke vorm van zonde ook, is jezelf simpelweg de vraag te stellen:
Is dit wat ik graag zie? Wil ik dit?
9. Dit is jouw enige beslissing, dit is de voorwaarde voor wat zich voordoet. Ze is niet van belang ten aanzien van hoe dit gebeurt, maar wel van waarom. Je hebt er wel degelijk controle over. En als je ervoor kiest een wereld zonder vijand te zien, waarin jij niet hulpeloos bent, zal het middel om die te zien jou worden gegeven.
10. Waarom is die laatste vraag zo belangrijk? De rede zal jou uitleggen waarom. Ze is dezelfde als de andere drie, behalve in de tijd. De andere zijn beslissingen die genomen, vervolgens herroepen, en dan opnieuw genomen kunnen worden. Maar de waarheid is constant, en veronderstelt een staat waarin weifelingen onmogelijk zijn. Je kunt een wereld verlangen die jij regeert en jou niet regeert, en je bedenken. Je kunt ernaar verlangen je hulpeloosheid voor macht te verruilen, en ditzelfde verlangen kwijtraken wanneer een sprankje zonde jou lokt. En je kunt een zondeloze wereld willen zien, en je door een ‘vijand’ laten verleiden de ogen van het lichaam te gebruiken en te veranderen wat je verlangt.
11. Qua inhoud zijn al deze vragen hetzelfde. Want ze vragen stuk voor stuk of jij bereid bent de wereld van zonde te verruilen voor wat de Heilige Geest ziet, aangezien juist dit door de wereld van zonde wordt ontkend. En daarom zien zij die naar zonde kijken de ontkenning van de werkelijke wereld. Maar de laatste vraag voegt de wens toe om constantheid te hebben in je verlangen de werkelijke wereld te zien, en zo wordt dit verlangen het enige dat jij hebt. Door de laatste vraag met ‘ja’ te beantwoorden, voeg je oprechtheid toe aan de beslissingen die jij voor al de overige reeds genomen hebt. Want alleen dan heb je van de mogelijkheid afgezien om je nogmaals te bedenken. Als dit het is wat je niet wilt, is de rest volledig beantwoord.
12. Waarom denk je dat je er niet zeker van bent of de andere wel beantwoord zijn? Zou het nodig zijn ze zo vaak te stellen, als dat wel zo was? Totdat de laatste beslissing is genomen, is het antwoord zowel ‘ja’ als ‘nee’. Want jij hebt ‘ja’ geantwoord zonder te doorzien dat ‘ja’ ‘niet nee’ betekenen moet. Niemand kiest tegen zijn geluk, maar hij kan dat toch doen als hij niet ziet dat hij dit doet. En als hij zijn geluk ziet als iets wat eeuwig verandert, nu eens dit, dan weer dat, en dan weer een ongrijpbare schaduw die aan niets is gehecht, kiest hij wel degelijk ertegen.
13. Ongrijpbaar geluk of geluk in een zich wijzigende vorm die wisselt met tijd en plaats, is een illusie die geen betekenis heeft. Geluk moet constant zijn, omdat het wordt bereikt door het verlangen naar het inconstante op te geven. Vreugde kan niet anders dan door constante visie worden waargenomen. En constante visie kan alleen aan hen gegeven worden die constantheid wensen. De kracht van het verlangen van Gods Zoon blijft het bewijs dat wie zichzelf als hulpeloos ziet, ongelijk heeft. Verlang wat je wilt, en je zult het aanschouwen, en denken dat het werkelijk is. Er is geen gedachte, of hij heeft de macht te bevrijden of te doden. En geen enkele gedachte kan de denkgeest van de denker verlaten, of hem onbeïnvloed laten.