Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les

Tekst 155 Aan Het Lichaam Voorbij

Een Cursus in Wonderen Dagelijkse Les
05-08-2022

Ondersteun deze klassen met een gift: https://eencursusinwonderen.org/doneer

VI. Aan het lichaam voorbij

1. Er is niets buiten jou. Dat is wat je uiteindelijk dient te leren, omdat dit het inzicht is dat jij het Koninkrijk der Hemelen herkregen hebt. Want alleen dit heeft God geschapen, en Hij is er niet van weggegaan, noch heeft Hij het afgesneden van Hemzelf achtergelaten. Het Koninkrijk der Hemelen is de woonplaats van Gods Zoon, die zijn Vader niet heeft verlaten, noch van Hem afgezonderd woont. De Hemel is geen plaats, en evenmin een toestand. Het is louter een gewaarzijn van volmaakte Eenheid, en het weten dat er niets anders is; niets buiten deze Eenheid, en niets anders daarbinnen.
2. Wat zou God anders kunnen geven dan kennis van Zichzelf? Wat kan er anders gegeven worden? De overtuiging dat je iets anders kon geven of krijgen, iets buiten jezelf, heeft jou het gewaarzijn gekost van de Hemel en van jouw Identiteit. En je hebt een vreemder iets gedaan dan je nu beseft. Je hebt je schuld verschoven van je denkgeest naar je lichaam. Maar een lichaam kan niet schuldig zijn, want het kan uit zichzelf niets doen. Jij die je lichaam denkt te haten, misleidt jezelf. Je haat je denkgeest, want er is schuld in doorgedrongen, en hij wil afgescheiden blijven van de denkgeest van je broeder, wat hij niet kan.
3. Denkgeesten zijn met elkaar verbonden, lichamen niet. Alleen door aan de denkgeest de eigenschappen van het lichaam toe te schrijven lijkt afgescheidenheid inderdaad mogelijk. En de denkgeest lijkt nu gefragmenteerd, afgezonderd en alleen te zijn. Zijn schuld, die hem gescheiden houdt, wordt op het lichaam geprojecteerd, dat lijdt en sterft omdat het wordt aangevallen om zo de afgescheidenheid in de denkgeest vast te houden en hem zijn Identiteit niet te laten kennen. De denkgeest kan niet aanvallen, maar hij kan wel fantasieën maken en het lichaam gelasten die uit te spelen. Toch is het nooit wat het lichaam doet dat voldoening lijkt te geven. Als de denkgeest niet gelooft dat het lichaam in feite zijn fantasieën aan het uitspelen is, zal hij het lichaam aanvallen door de projectie van zijn schuld erop te doen toenemen.
4. Hierover verkeert de denkgeest onmiskenbaar in de waan. Hij kan niet aanvallen, maar houdt vol dat wel te kunnen, en gebruikt wat hij doet, om het lichaam te kwetsen, als bewijs dat hij het wel kan. De denkgeest kan niet aanvallen, maar kan wel zichzelf misleiden. En dat is het enige wat hij doet wanneer hij meent dat hij het lichaam aangevallen heeft. Hij kan zijn schuld projecteren, maar raakt die door projectie niet kwijt. En alhoewel hij de functie van het lichaam duidelijk verkeerd kan waarnemen, kan hij zijn functie, zoals die door de Heilige Geest is vastgesteld, niet veranderen. Het lichaam werd niet door liefde gemaakt. Toch veroordeelt de liefde het niet en kan ze het liefdevol gebruiken, omdat ze respect heeft voor wat de Zoon van God heeft gemaakt en dit aanwendt om hem van illusies te verlossen.
5. Zou je niet willen dat de werktuigen van de afscheiding werden geherinterpreteerd als middel tot verlossing, en voor de doeleinden van de liefde gebruikt? Zou je de omslag van wraakfantasieën naar de bevrijding daarvan niet verwelkomen en ondersteunen? Jouw waarneming van het lichaam kan duidelijk ziek zijn, maar projecteer die niet op het lichaam. Want jouw wens om wat niet vernietigen kan vernietigend te maken, kan allerminst werkelijke gevolgen hebben. Wat God geschapen heeft, is alleen zoals Hij dat hebben wil, want het is Zijn Wil. Je kunt Zijn Wil niet vernietigend maken. Je kunt fantasieën maken waarin jouw wil in conflict is met de Zijne, maar dat is alles.
6. Het is waanzin het lichaam als zondebok voor schuld te gebruiken, omdat jij zijn aanval leidt, en het de schuld geeft van wat jij wenste dat het deed. Het is onmogelijk fantasieën uit te spelen. Want het zijn nog steeds de fantasieën die jij wilt, en die hebben niets te maken met wat het lichaam doet. Het droomt er niet van, en zij maken het slechts tot een last waar het een baat zou kunnen zijn. Want fantasieën hebben je lichaam tot jouw ‘vijand’ gemaakt: zwak, kwetsbaar en verraderlijk, en de haat waardig die jij erin investeert. Hoe heeft dit jou gediend? Jij hebt je vereenzelvigd met dit ding dat je haat, het werktuig voor wraak en de vermeende bron van je schuld. Je hebt dit met een ding gedaan dat geen betekenis heeft, hebt het tot woonplaats van Gods Zoon uitgeroepen, en het tegen hem gekeerd.
7. Dit is Gods gastheer zoals jij die hebt gemaakt. En noch God, noch Zijn hoogst heilige Zoon kunnen een verblijfplaats betreden die haat herbergt, en waar jij de zaden van wraak, geweld en dood hebt gezaaid. Dit ding dat jij gemaakt hebt om jouw schuld te dienen, staat tussen jou en de denkgeest van anderen in. Denkgeesten zijn verbonden, maar jij vereenzelvigt je er niet mee. Jij ziet jezelf opgesloten in een afzonderlijke gevangenis, afgelegen en onbereikbaar, niet bij machte naar buiten te reiken noch zelf te worden bereikt. Je haat deze gevangenis die jij hebt gemaakt, en zou die wel willen vernietigen. Maar je zou er niet uit willen ontsnappen en die ongedeerd achterlaten, onbeladen door jouw schuld.
8. Maar je kunt alleen op deze manier ontsnappen. Het huis van de wraak is niet het jouwe; de plaats die jij reserveert om jouw haat te huisvesten is geen gevangenis, maar een illusie van jezelf. Het lichaam is een beperking, opgelegd aan de universele communicatie die een eeuwige eigenschap van de denkgeest is. Maar de communicatie zelf is innerlijk. De denkgeest reikt uit naar zichzelf. Hij is niet samengesteld uit verschillende delen die elkaar bereiken. Hij gaat niet naar buiten. In zichzelf kent hij geen grenzen, en buiten hem is er niets. Hij omvat alles. Hij omvat jou totaal: jij in hem en hij in jou. Er is niets anders, nergens en nooit.
9. Het lichaam ligt buiten je en lijkt jou slechts te omgeven, waardoor het je van anderen afsluit en jou van hen en hen van jou gescheiden houdt. Het is er niet. Er is geen barrière tussen God en Zijn Zoon, en evenmin kan Zijn Zoon van Hem gescheiden zijn, behalve binnen illusies. Dit is niet zijn werkelijkheid, ook al meent hij van wel. Dit zou echter alleen zo kunnen zijn als God Zich had vergist. God zou dan anders hebben moeten scheppen, en Zichzelf afgescheiden moeten hebben van Zijn Zoon om dit mogelijk te maken. Hij zou andere dingen hebben moeten scheppen, en andere orden van werkelijkheid tot stand hebben moeten brengen, waarvan er slechts enkele liefde waren. Maar liefde moet voor eeuwig aan zichzelf gelijk zijn, voor eeuwig onveranderlijk, en voor eeuwig zonder alternatief. En zo is het. Je kunt rond jezelf geen barrière opwerpen, omdat God er geen geplaatst heeft tussen Zichzelf en jou.
10. Jij kunt je hand uitstrekken en naar de Hemel reiken. Jij, wiens hand met die van jouw broeder is verbonden, bent begonnen aan het lichaam voorbij te reiken – maar niet buiten jezelf – om jullie gedeelde Identiteit tezamen te bereiken. Kan die buiten jou liggen? Waar God niet is? Is Hij dan een lichaam, en heeft Hij jou geschapen zoals Hij niet is, en waar Hij niet kan zijn? Je wordt alleen door Hem omgeven. Welke beperkingen kunnen er zijn voor jou die door Hem wordt omvat?
11. Iedereen heeft wel eens iets ervaren wat hij een gevoel zou kunnen noemen alsof hij boven zichzelf werd uitgetild. Dit gevoel van bevrijding overtreft verreweg de droom van vrijheid waarop in speciale relaties soms wordt gehoopt. Het is een gevoel van daadwerkelijk te ontsnappen aan beperkingen. Als je eens bedenkt wat dit ‘uitgetild zijn’ werkelijk inhoudt, zul je inzien dat het een plotse afwezigheid van lichaamsbewustzijn is; een verbinding van jezelf met iets anders waarin jouw denkgeest zich verruimt om het te omvatten. Het wordt een deel van jou wanneer jij je ermee verenigt. En beide worden heel, wanneer geen van beide als afgescheiden wordt gezien. Wat er in werkelijkheid gebeurt, is dat je de illusie van een beperkt bewustzijn hebt opgegeven, en de angst voor eenheid bent kwijtgeraakt. De liefde, die daar ogenblikkelijk voor in de plaats komt, breidt zich uit tot wat jou heeft bevrijd, en verenigt zich ermee. En zolang dit duurt, ben je niet onzeker over jouw Identiteit, en wil je die niet beperken. Je bent aan angst ontkomen en tot vrede gekomen, en hebt de werkelijkheid niet bevraagd, maar haar gewoon aanvaard. Je hebt dit in de plaats van het lichaam aanvaard, en hebt jezelf één laten zijn met iets wat dat overstijgt, door je denkgeest er eenvoudigweg niet door te laten beperken.
12. Dit kan zich voordoen ongeacht de fysieke afstand die er lijkt te zijn tussen jou en dat waarmee jij je verbindt, ongeacht jullie respectieve posities in de ruimte, en ongeacht jullie verschillen in omvang en ogenschijnlijke kwaliteit. De tijd speelt geen rol; het kan zich voordoen met iets uit het verleden, uit het heden, of iets wat wordt verwacht. Dit ‘iets’ kan alles en overal zijn: een geluid, een beeld, een gedachte, een herinnering, en zelfs een algemeen idee dat naar niets concreet verwijst. Maar in ieder geval verbind jij je ermee, zonder voorbehoud, omdat je het liefhebt en er samen mee wilt zijn. En dus snel je het tegemoet, en laat je je beperkingen wegsmelten, waarbij alle ‘wetten’ waaraan je lichaam gehoorzaamt worden opgeschort, en zachtjes terzijde geschoven.
13. Er schuilt in deze ontsnapping niet het minste geweld. Het lichaam wordt niet aangevallen, maar simpelweg correct waargenomen. Het beperkt jou niet, gewoon omdat jij dat niet wilt. Je wordt er niet echt uit ‘opgeheven’; het kan jou niet bevatten. Je gaat daar waar jij wilt zijn, waarbij je een gevoel van het Zelf verwerft, en niet kwijtraakt. In deze ogenblikken van bevrijding van fysieke beperkingen ervaar je veel van wat er in het heilig ogenblik gebeurt: het opheffen van de barrières van tijd en ruimte, de plotselinge ervaring van vrede en vreugde,